“Today we have anthropology students who are indignant about many problems affecting the future of homo sapiens, but they are studying problems about which they have no ‘feelings’. Some think this is the only appropriate stance for a science. Yet the things that students are energetic about they do not study. I think we are losing something here. The normative impulse often leads one to ask important questions about a phenomenon that would not be asked otherwise, or to define a problem in a new context.”Het today waar Laura Nader in haar artikel Up the anthropologist: Perspectives gained from studying up aan refereert, is 1972. En de feelings en de normative impulse waar we energetic van worden, is volgens haar, in navolging van Jules Henry die ze als volgt citeert, woede: “To think deeply in our culture is to grow angry and to anger others: and if you cannot tolerate this anger, you are wasting the time you spend thinking deeply. One of the rewards of deep thought is the hot glow of anger at discovering a wrong, but if anger is taboo, thought will starve to death (Henry, 1963:146).”Misschien heb ik iets gemist, maar in de jaren dat ik studeerde en daarna werkte aan de universiteit, is er niemand geweest die mij heeft aangemoedigd om woedend te worden over de misstanden in de wereld. Integendeel. Ook mij is verteld dat in onderzoek geen plaats is voor emotionele betrokkenheid bij je onderwerp; de enige betrokkenheid die je mag ervaren, is intellectuele nieuwsgierigheid. Woede, net als elke andere emotie, past(e) volgens gangbare opvattingen niet bij de kritische distantie die een wetenschapper nodig heeft om tot objectieve of neutrale kennisuitspraken te komen.Nu is er van alles te zeggen over hoe emoties inderdaad de blik kunnen kleuren en het beeld kunnen vervormen. Er staat wetenschappers echter allerlei instrumentarium ter beschikking om in dataverzameling, analyse en interpretatie iets te doen tegen emotioneel geladen wensdenken, ofwel vooringenomenheid. Bovendien is er het peer process, waardoor collega’s met elkaar meekijken en waar nodig corrigerend optreden. En tot slot staat het überhaupt kunnen komen tot objectieve of neutrale kennis ter discussie, doordat hetzij onze middelen daartoe altijd ontoereikend zullen blijven hetzij kennis altijd bemiddeld is.De nadruk op het uitbannen (of op z’n minst verdisconteren) van emoties in de methode is logisch, maar iets anders dan het stelselmatig (inderdaad: methodisch) verbieden van emoties in wetenschappers zelf. Als dit onderscheid niet gemaakt of actief verdoezeld wordt, dan gebeurt er iets vreemds wat lang onopgemerkt kan blijven maar des te funestere gevolgen kan hebben. Onder het mom van neutraliteit in het ene domein kan iemand namelijk ontdaan worden van rechten in het andere. Ik heb het erover dat wetenschappers dan niet hun burgerrechten kunnen uitoefenen zonder allerlei verdenkingen op zich te laden.Als de intellectuele nieuwsgierigheid bevredigd is, kan dit voor de betreffende wetenschapper(s) aanleiding geven te willen handelen naar bevind van zaken, om - à la Arendt - de academische wereld en haar vita comtemplativa aan te vullen met een vita activa. Om dus naar buiten, de wereld in te gaan om daar te handelen, iets teweeg te brengen. In onze samenleving wordt dat laatste echter tot het politieke domein gerekend. De wetenschap vindt iets en de politiek beslist wat daarmee te doen. In een ideale wereld leidt die taakverdeling tot samenwerking. In onze wereld zijn het twee gescheiden systemen geworden, waarin wetenschappelijke feiten genegeerd kunnen worden als dat tot politieke winst leidt. Als wetenschappers dan de straat op gaan, bijvoorbeeld als Scientist Rebellion op de A12, dan is dat uit verontwaardiging, woede en zorg om het negeren van klimaatfeiten. Dat zowel wetenschappers als publiek hier onwennig bij en naar kijken, is een signaal voor het taboe op emoties in de wetenschap. Sommige wetenschappers kiezen er inderdaad voor om niet mee te demonsteren teneinde niet de schijn van partijdigheid op zich te laden. Academische vrijheid en burgerlijke vrijheden worden zo als een trade-off voorgesteld, met geloofwaardigheid als inzet.Het lijkt er dus op dat die twee fundamenteel verschillende vormen en momenten van emotionele betrokkenheid vereenzelvigd zijn, waardoor wetenschap en activisme elkaar uitsluiten. Activistische wetenschap lijkt een contradictio in terminis en is als zodanig nog steeds wat verdacht; wetenschappelijk onderbouwd activisme lijkt eenzelfde lot beschoren, want prominent zichtbare belangen kunnen nooit onpartijdig worden gestaafd, zo is de gedachte. Zoals Peter Sutoris aantoont in zijn boek Educating for the Anthropocene. Schooling and activism in the face of slow violence: het gehele onderwijsveld, inclusief de universiteiten die wetenschappers opleiden, lijkt a-politiek. Toch is er meer aan de hand, want juist als iets expliciet bevochten moet worden, is het dus geen gegeven maar inzet van politieke strijd; en dat geldt ook voor ‘politieke neutraliteit’ zelf. We zitten dus in een historisch proces waarvan ontwikkelingen en uitkomsten niet op voorhand vaststaan. Des te interessanter is dan de vraag waarom wetenschappelijke emotie politiek zo gevoelig ligt.Want als wetenschappers die zich laten leiden door Henry’s hot glow of anger at discovering a wrong het steeds lastiger zijn gaan krijgen om politiek gevoelige onderwerpen te adresseren, dan kun je terecht vermoeden dat er meer aan de hand is dan een zorg om wetenschappelijke rigueur, die immers in de methode geadresseerd kan worden. En als, zoals Nader – en Henry – in haar artikel laat zien, woede wel degelijk een methodologische functie kan hebben in agendering en strategie van onderzoek, dan kun je terecht vermoeden dat sommige onderwerpen volgens sommige partijen beter vermeden kunnen worden.De vraag waardoor activisme en wetenschap eigenlijk gescheiden zijn, is precies zo’n vraag die opkomt als je het advies van Nader opvolgt en een strategie kiest van studying up. Bij sociale vraagstukken gaat het vaak om machtsongelijkheid. Studying down is de verschijnselen onderzoeken binnen de gemarginaliseerde partijen (bijvoorbeeld: straatcriminaliteit ziet er zo uit en ontstaat door ...). Studying up is de verschijnselen onderzoeken binnen de partijen met de macht. Daardoor kom je uit op hun betrokkenheid, medeplichtigheid of intentie bij het vraagstuk en krijg je inzicht in hoe marginalisering eigenlijk werkt (bijvoorbeeld: straatcriminaliteit ontstaat deels door witteboordencriminaliteit doordat …).Zo bezien moet je je steeds afvragen: ligt het taboe terecht op de woede, of ligt het op de onderwerpen die woedend maken?Steeds meer wetenschappers verheffen hun stem. Er is ook genoeg om woedend van te worden.Ahrendt, H. (1958). The Human Condition. University of Chicago Press.Nader, L. (1972). Up the anthropologist: Perspectives gained from studying up. Department of Anthropology, University of California, CD Berkeley, California.Sutoris, P. (2022). Educating for the Anthropocene: Schooling and activism in the face of slow violence. MIT Press.
Deze blog verscheen ook op de website van Expertisecentrum Buitenpromoveren