Independent scholar, cat addict, tattoo lover

Trending in 2014: Momo en de Yes Men

Vorig jaar heb ik een sabbatical genomen van de hectiek van een bestaan dat gevuld was met deadlines voor opdrachtgevers, voor publicaties, voor samen nieuwe dingen opzetten en voor mezelf. Gewoon even een jaar van afstand om na te denken over waar het me ook weer om te doen was en alles vanaf daar weer opnieuw op te bouwen. Denk echter niet dat het een naar binnen gericht jaar was. Ik heb me niet hermetisch van de buitenwereld afgesloten om aan serious soul searching te doen. Integendeel. In plaats van te vertrekken vanuit wat ik vind en daarmee te filteren wat ik zie, hoor, proef, voel en ervaar, ben ik begonnen vanuit dat laatste en heb ik het “ergens wat van vinden” even uitgesteld. Een welbewuste breakdown of the normal dus, waarbij ik gebruik heb gemaakt van het boek Qualitative Research of Everyday Life. Daarin beschrijft Svend Brinkmann drie perspectieven van waaruit je zo’n breakdown kunt bewerkstelligen:

  1. een fenomenologisch perspectief / maak het vanzelfsprekende vanzelfsprekend: beschrijf een verschijnsel alsof je het voor de eerste keer ervaart of aan iemand die het nog nooit ervaren heeft;
  2. een kritisch perspectief / maak het verborgene vanzelfsprekend: kijk voorbij de oppervlakte en laat zien hoe onderliggende mechanismes werken;
  3. een deconstructief perspectief / maak het vanzelfsprekende vreemd: laat zien dat betekenissen en interpretaties onstabiel en ambigu zijn door alternatieve versies van de waarheid te presenteren.

Een methodologie van vervreemding dus, die mogelijk werd door een jaar afstand. In de loop van dit jaar zal ik over mijn bevindingen publiceren. Hier zijn alvast twee trends die zich volgens mij dit jaar zullen voortzetten.

Momo en de herwaardering van tijd
Synchroniciteit is het verschijnsel dat je voornamelijk waarneemt waar je zelf door in beslag genomen wordt. Heb je liefdesverdriet, dan hoor je alleen smartlappen. Heb je een sabbatical, dan zie je mensen vergelijkbare pauzes nemen. Dat zou dus kunnen verklaren dat ik in 2013 veel mensen bedenktijd heb zien nemen. Toch is dit verschijnsel volgens mij breder in opkomst en een trend in onze samenleving.
In de wetenschappelijke literatuur wordt wel een onderscheid gemaakt tussen klokkentijd en narratieve tijd. Klokkentijd is wat genadeloos via de secondewijzer weg tikt. Deze tijd is discreet, in af te bakenen eenheden – seconde, minuut, uur, dag, jaar, … – te hakken. Daarmee proberen we grip te krijgen op wat we willen doen, bijvoorbeeld door activiteiten te plannen binnen een bepaalde termijn en ons aan dat regiem te houden. We zetten afspraken in de agenda, maken begrotingen voor projecten, vieren verjaardagen, jubilea en lustra, stellen deadlines en ultimatums, klagen als de trein niet op tijd komt en sparen vakantiedagen op. Klokkentijd raakt op, het project is afgerond en we beginnen opnieuw door tijd vrij te maken voor het volgende project.
Narratieve tijd is wat eindeloos via onze beleving voortduurt. Eindeloos, want deze tijd is eigenlijk tijdloos, zonder begin en eind. Maar we maken er eenheden van, momenten die passen bij gebeurtenissen die we belangrijk vinden. Tussen het begin en eind dat we aanbrengen, speelt zich ons verhaal van dat moment af. We halen herinneringen op, fantaseren over de toekomst, zoeken naar logica in gebeurtenissen, dagdromen, tobben en verliezen ons gevoel voor tijd in een andere dimensie dan de klokkentijd: een moment voelt langer als je wacht, korter als je lacht.
Er is een opkomend verlangen om ons te ontworstelen aan de klokkentijd en ons over te geven aan de narratieve tijd. Positieve signalen daarvoor zijn eerdergenoemde sabbaticale acties, maar ook het nieuwe werken en bricolage, het in samenhang brengen en laten overlappen van verschillende soorten activiteiten (voor inkomen, voor de samenleving, voor jezelf). Een en ander wordt mede ingegeven door de geflexibiliseerde arbeidsmarkt en de bezuinigingen op banen. Negatieve signalen zijn allerlei kritische geluiden tegen wat het doorgeschoten managementdenken wordt genoemd. Deze kritiek is in Nederland zo’n tien jaar geleden op gang gekomen in de zorg en het onderwijs, maar wordt nu ook door wetenschappers tegen hun eigen thuishaven, de universiteit, gebruikt. De kwantificering van onderzoek en daarmee van de tijd van de onderzoeker – de klokkentijd bepaalt de uitkomsten – wordt ter discussie gesteld en critici vragen aandacht voor het belang van hun narratieve tijd.
In Momo en de tijdspaarders (van Michael Ende, uit 1973) komt een vreemd volkje het dolce far niente van Momo’s wereld verstoren. Deze zogenaamde tijdspaarders halen mensen over om hun tijd bij hen te sparen tegen een aantrekkelijke rente. Sparen kan door efficiënter te werken en minder tijd te besteden aan nutteloze zaken, zoals kletsen met elkaar, zorgen voor je huisdier of tuin of buurman, wegdromen bij een boek. Het wordt een economisch succes, dat efficiënte werken, maar niemand heeft tijd om ervan te genieten. Alleen Momo zwicht niet voor het vooruitzicht van materiële welvaart in ruil voor haar tijd. Daarmee staat ze symbool voor deze trend, die ook manifest wordt in de beweging om te ontspullen. In ruil voor betekenisvolle, narratieve tijd zijn we bereid het dan maar materieel met minder te doen; of andersom: doordat we minder kunnen kopen, gaan we anders kijken naar wat we hebben en kunnen missen.

Yes Men en de herwaardering van de pastiche
We hebben wat af gelachen afgelopen jaar, alleen niet per se samen en daardoor hebben we elkaar behoorlijk op de kast gejaagd. Er ontstond een ware definitiestrijd over wat humor is, welke vorm bij welke gelegenheid geoorloofd is, en hoe het doelwit van al die grapjes daar gepast op heeft te reageren. Het is jammer dat deze strijd zo humorloos gevoerd is. Ironie, die vorm van zelfnuancering waardoor je het andere, niet-eigene accepteert voor wat het is omdat je je eigen onvolmaaktheid ook kent, was ver te zoeken. Het bleek vooral een privébezit te zijn dat ondeelbaar was. Andere, meer luidruchtige vormen zijn wel geprobeerd en het relatieve succes daarvan – dat wil zeggen: volgens sommige groepen wel en andere niet geslaagd – liet de onwil zien om een ander te begrijpen. Wie bezwaar maakte tegen Zwarte Piet, werd “zeurpiet” genoemd en met het aantal zeurpieten nam het aantal likes op de Pietitie-pagina van Facebook exponentieel toe. Wie voor Zwarte Piet was deed het ook niet goed, want die werd verdacht van verborgen of expliciet racisme. Toen sloeg pas echt de vlam in de pan, want ineens werd zichtbaar dat behoorlijk wat mensen zich gediscrimineerd voelden in ons land; lang hebben zij gezwegen, maar nu niet meer. Grapjes bleken niet langer onschuldig, maar middelen om macht te doen gelden of machteloosheid te overschreeuwen.
En al die tijd maakten bekende Nederlanders hun commentaar in analyses en duidingen openbaar, ook over elkaar. Het mocht niet helpen. Politiek correct taalgebruik verdween. Dat is op zich niet erg, maar er kwam niets voor in de plaats dan bagatellisering en leedvermaak. Ook als humor zelf het thema niet was, kon zij ons niet redden van naming, bashing en shaming. Onze humor werd een obstakel in plaats van een middel om de lucht te klaren. We gingen elkaar triest vinden.
Toch is het te vroeg voor een zwanenzang op “de” humor. 2013 liet ook andere voorbeelden zien. Zo kwam Specsavers met een autoruit op scherpte, werd er via social media veel leuks uitgewisseld en heb ik behoorlijk wat afgelachen met mijn vrienden. Ik denk alleen dat in 2013 duidelijk werd dat voor “humor” geen in steen gebeitelde wetten gelden en dat er dus niet één partij is die bepaalt waar we met z’n allen om moeten lachen. Voor geslaagde humor moet je je doelwit beter kennen dan alleen zijn oppervlakkige kenmerken en de stereotypen waarmee hij omhangen wordt. Humor wordt slim en creatief. 
Wie kent de Dow-Bhopal hoax nog? Dow had Union Carbide, die van de Bhopal ramp, opgekocht, maar vond niet dat het daarmee ook de verantwoordelijkheid voor de compensatie van die ramp had gekocht. In november 2004 zei ene Jude Finisterra, zogenaamd vertegenwoordiger van Dow maar in het echt een van de Yes Men, in een interview met de BBC dat daar nu verandering in was gekomen en dat het bedrijf zijn verantwoordelijkheid ging nemen. De uitzending ging meteen de hele wereld over, vooral omdat niemand dit van Dow had verwacht. Het was ook niet waar. Wie Dow kent, weet dat het ongeloofwaardig was, maar de geloofwaardigheid van Finisterra maakte de hoop en daarmee het zicht op een andere werkelijkheid mogelijk. Deze vorm van omkering heet de pastiche. Een pastiche is een levensechte nabootsing van een origineel met de bedoeling het publiek op het verkeerde been te zetten en daarmee iets, bewondering of kritiek, te zeggen over de geïmiteerde zonder dat letterlijk te doen. Het is een ernstige grap, of grappige ernst, die de toeschouwer ook een kijkje geeft in zijn eigen waarden en verwachtingenpatroon. Dat maakt de pastiche ook leerzaam, in elk geval voor wie zich via de imitator en imitatie kan laten verrassen. Voor wie genoeg heeft van het vreugdeloze gehoon, zal de pastiche een dankbaar alternatief kunnen blijken.

 

Categorie: