
‘Benoemen’. Ik dacht altijd dat het om iets plechtigs ging, iemand verheffen tot een nieuwe status met bijbehorende privileges. Niet iedereen mag zomaar benoemen, want de benoeming is een zogenaamde performatieve taaldaad. De ambtenaar zegt: “Ik verklaar als ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente X dat u beiden door de echt met elkaar bent verbonden”, en voilà, jullie zijn daadwerkelijk getrouwd, met bijbehorende wettelijke rechten en plichten; voor die uitspraak nog niet. De promotor zegt: “Uit kracht van de bevoegdheid, ons bij de wet toegekend […], verklaar ik bij deze u te bevorderen tot doctor met alle daaraan door wet en gewoontes verbonden rechten en plichten jegens wetenschap en samenleving”, en voilà, je bent doctor; daarvoor nog niet. Het recht om te benoemen, ‘ik verklaar’ te zeggen, is voorbehouden aan mensen met bijzondere privileges, bijvoorbeeld trouwambtenaren (ius conubii) of hoogleraren (ius promovendi), en bij de benoeming vindt een overdracht plaats van privileges aan de benoemde. Daarom wordt een benoeming altijd volgens vaste protocollen gepleegd. Elkaar van aluminiumfolie gerolde ringen omschuiven in een café in de vroege uurtjes, maakt van jullie geen echtpaar voor de Nederlandse wet. Van een in de VS gekochte titel word je geen door de Nederlandse wet erkende doctor. ‘Maken van’ en ‘worden’ zeggen het al: na de benoeming ben je een ander mens dan daarvoor; en het feest dat gebruikelijks volgt onderstreept dat het overgangsritueel je naar een betere toestand heeft gebracht.
Maar dat is dus niet meer zo. Iedereen benoemt vandaag de dag. Ik vond het een oneigenlijk woordgebruik. Zoals gezegd, ‘benoemen’ doe je uit hoofde van een bijzondere, met privileges omhangen functie. Een privilege is een voorrecht, bijgevolg niet voor iedereen weggelegd, want dan is het een algemeen recht. En dat is dus veranderd, zo werd definitief duidelijk in 2014: iedereen eigent zich nu het privilege toe om te benoemen – en dat terwijl een privilege voorheen iets was wat je ontving. Ik besloot mijn ergernis te negeren en mijn sociologische en letterkundige brein aan het werk te zetten. Iets wat zodanig van betekenis verandert in het dagelijks taalgebruik, is immers een signaal voor een verandering in de alledaagse sociale beleving. Waar komt dus die drang tot benoemen vandaan?
Ik heb lang gedacht dat het een synoniem was voor ‘man en paard noemen’, maar er is denk ik meer aan de hand. De eerste die namen gaf, was Adam (volgens de Bijbel dan), die mocht alle schepsels van een naam voorzien. Daarmee werd hij echter niet eigenaar van de schepping; wel kreeg hij – of beter: de mensheid – een zorgplicht, het rentmeesterschap. In later tijden is dat ‘naam geven’ getransformeerd tot ‘zich eigen maken’. De benoemdrang zit ‘m volgens mij in die toe-eigening. In zijn voorwoord van Paolo Freire’s Pedagogy of the oppressed schrijft Richard Shaull: “As it happens, the word takes on new power. It is no longer an abstraction or magic but a means by which people discover themselves and their potential as they give names to things around them. As Freire puts it, each individual wins back the right to say his or her own word, to name the world” (1970, Penguin Books, p. 14-15). Het postmodernisme vertaalde dit in het motto dat de ‘grote verhalen’ niet meer over iedereen gaan en dat iedereen nu zijn eigen waarheid heeft, gelijkwaardig aan die van een ander. Nu het voor iedereen mogelijk is een eigen platform te creëren en de wereld van daaraf te adresseren, betreden we alsnog dat beloofde tijdperk waarin internet een democratiseringsgolf teweegbrengt.
Alleen, schieten we er iets mee op? Laat me vooropstellen dat ik weet hoe taal en sociale realiteit samenhangen, dat privilege exclusief is en dus mensen – ook met taal – uitsluit en dat het voor een open samenleving belangrijk is dat iedereen daarin gehoord wordt. Het zal voor velen een opluchting zijn dat daar nu eindelijk toegankelijke middelen voor beschikbaar zijn. Het punt is alleen dat ‘benoemen’ geen garantie is voor ‘gehoord worden’. Communicatie is geen kwestie van zenden en ontvangen; dat machtsverschillen meespelen in het recht van spreken, is de sociale, niet de linguïstische kant van taal. Pas als macht gedeeld wordt, kan er sprake zijn van samen tot een betekenis komen waarmee alle partijen kunnen leven. Er blijft altijd ruimte voor interpretatieverschil en die is nodig zodat iedereen zich thuis kan voelen in de definitie. Benoemen werkt niet, omdat er geen bereidheid is om de macht tot definiëring te delen en de interpretatieruimte wordt ontkend; je neemt immers de macht om de ander te vertellen hoe de wereld in elkaar steekt en dat is meestal anders dan die ander dacht (anders hoef je het niet uit te leggen). Als iets duidelijk wordt van al dat hedendaags benoemen, dan is het dat het bestaande privilege om definities te bepalen slijt tegen de weerstand van mensen die aan de andere kan van wat ‘normaal’ is terecht zijn gekomen. Zij verzetten zich tegen de labels, stigma’s en stempels die van hen iets minders dan gangbaar, regulier, gewoon maken. Terecht, maar waarom zou ‘benoemen’ dan andersom wel werken, niet tot hetzelfde verzet leiden? Benoemen lijkt zo neutraal, maar er zit een behoorlijke portie moraliteit in het voorschrijven van het juiste wereldbeeld. De onthulling ‘je denkt dat het zo zit, maar…’ is zelden welkom, vooral als gezichtsverlies het gevolg is. Privileges zijn, net als de keizers’ kleren, niet altijd zichtbaar; de bevoorrechten vinden hun eigen maatschappelijke positie vaak helemaal niet bevoorrecht, maar die van ‘de gewone man’ met nog daarboven ergens een regering die niet eens doet wat hij wil. Zoiets doorbreekt je niet door hem te vertellen dat zijn wereldbeeld niet klopt; de bijbehorende ‘benoeming’ tot ‘degene die het niet goed begrepen heeft’ leidt zelden tot een feestje. En wat is er overgebleven van het bevrijdende postmodernisme in de geventileerde minachting voor de waarheid van een ander?
Het verleidelijk om te benoemen (ik doe het zelf ook, al benoem ik het niet als zodanig). We willen allemaal wel eens zeggen waar het op staat en daarmee basta. Het einde van de benoemingsgolf is daarom waarschijnlijk nog niet in zicht. Maar het heeft geen zin om de ander op vergelijkbare wijze het spreekrecht te ontnemen; dat zou slechts een voortzetting van hetzelfde onrecht zijn. We blijven dus in een impasse als we blijven benoemen. Om die te doorbreken, is iets anders dan meer van hetzelfde nodig. Wat? Ik heb geen pretentieus one-size-fits-all antwoord, wel een richtlijn voor mezelf. Op Twitter kwam ik dit plaatje tegen.
Het laat zien hoe gemakkelijk het is om als cirkel je eigen privilege niet te zien en om je als vierkant of driehoek hierover op te winden. Maar er zijn andere reacties dan verontwaardiging, teleurstelling en zelfgenoegzaamheid mogelijk: bemoei je niet met elkaar en bouw aan je eigen andere kant een mooie wereld voor jezelf, of sla samen nieuwe vormen in de muur zodat iedereen over en weer kan gaan. Dat laatste vraagt niet om benoeming maar om uitvinden hoe iemand genoemd wil worden, zoals in het gedicht van Neeltje Maria Min uit 1944:
mijn moeder is mijn naam vergeten,
mijn kind weet nog niet hoe ik heet.
Hoe moet ik mij geborgen weten?
Noem mij, bevestig mijn bestaan,
laat mijn naam zijn als een keten.
Noem mij, noem mij, spreek mij aan,
o, noem mij bij mijn diepste naam.
Voor wie ik liefheb, wil ik heten.
Met de vraag naar de diepste naam kun je muren slechten.