Independent scholar, cat addict, tattoo lover

In dit bescheiden overzicht staan algemene bronnen over posthumanisme en bronnen over posthumanisme in het onderwijs. Ik vul ze aan met meest recent toegevoegde bronnen bovenaan.

 

ZOJUIST TOEGEVOEGD

Grenzen slechten

 

Veel literatuur over de relatie tussen mensen en dieren blijft wat hangen op grenzen tussen werelden en de mogelijkheid om die als mens over te steken. Maar wat als dieren daar nou eens het initiatief toe nemen en zij ons in hun wereld opnemen? Ik geef hier kort wat bronnen om vanuit dit - vind ik: spannende! - idee de agency van de meer-dan-menselijke-wereld niet alleen cognitief te (v)erkennen, maar daadwerkelijk als uitnodiging tot kennismaking te ervaren. Zo is daar Ron Broglio, auteur van het boek Animal Revolution, die zich in zijn artikel Incidents in the Animal Revolution afvraagt: waarom zouden de dieren ons leven eigenlijk sparen? De serie Planet of the apes gaat hier natuurlijk ook over. Minder armstoel-filosofisch dan wel speculatief-fictief (en ik zeg dit niet op een negatieve toon) zijn de werken van vrouwen die als biologen in de natuur leefden en daar onderzoek deden - of dat nog steeds doen. Eerder schreef ik al over Jane Goodall, maar er zijn er natuurlijk meer. De eerste is de Poolse Simona Kossak, die bijvoorbeeld rond haar huis in het bos herten grootbracht. Op een dag vertoonden deze herten opvallend gedrag: “One day, the pack of my deer [...] manifested signs of fright, and did not want to go out onto the forest field to graze. And I started to approach the young forest, because this was the direction in which the deer started, their ears raised, and the hair standing up on their buttocks, apparently something very threatening had to be there in the young forest. I crossed about half of this open space, and I stopped, because I heard a choir of terrified barking behind me, so I turned around, and what did I see? [...] Five of my deer stood up on their stiffly straightened legs, looking at me, and calling with this bark: don’t go there, don’t go there, there’s death over there!” Ze ging tegen deze alarmsignalen in op onderzoek uit en vond verderop de nog warme uitwerpselen van een lynx. Dat was duidelijk de aanleiding voor de waarschuwingen, maar waarom namen de herten die moeite voor haar? Ze concludeert: “I crossed the border that divides the human world from that of the animals. If there was a glass that divided us from humans, a wall impossible to knock down, then the animals would not care about me. We are deer, she is human, what do we care for her? If they did warn me […], it meant one thing and one thing only: you are a member of our pack, we don’t want you to get hurt. I honestly admit, I relived this event for many days, and in fact today, when I think about it, there is sense of warmth around my heart. It proves how one can befriend the world of wild animals.” Er zijn boeken over Kossak gschreven, maar in het Pools. Als iemand vertalingen heeft, hou ik me van harte aanbevolen!

Deze vriendschapservaring heeft ook Catherine Raven, die vanaf een gegeven moment dagelijks bezocht wordt door een vos. Raven heeft als bioloog geleerd dat je afstand van dieren moet houden, want het zijn geen mensen en als onderzoeker moet je je niet laten afleiden door misplaatste attributies, zoals: een dier kan jou uitkiezen om vriend mee te worden. De vos heeft die opleiding niet gehad en trekt zich dus niets van haar aanvankelijke reserves aan. In het prachtige Vos & ik beschrijft Raven de ontwikkeling van een ongewone vriendschap.

Er zijn meer voorbeelden, ik zal ze in de loop van tijd en thema delen. Voor nu nog een artikel over onderwijs. In Rewilding the imagination: Teaching ecocriticism in the Change Times werkt Estella Carolye Kuchta uit hoe het lezen en bespreken van dergelijke bronnen bijdraagt aan het ontwikkelen van de verbeelding die we nodig hebben om die meer-dan-menselijke agency te herkennen en te waarderen. Persoonlijk zou ik een ander voorbeeld hebben gekozen, bijvoorbeeld dus Ravens boek, maar ja :-)

 

ALGEMENE BRONNEN OVER POSTHUMANISME

Kriskras studeren

De trope van de dwarse denker is tegenwoordig een bekend figuur in onze cultuur. Deze denker moet ons bevrijden van onze hokjesgeest (lees hier waarom ik denk dat dat niet kan), ons provoceren tot uit-de-doos-denken en inspireren tot ander kuddegdrag. Heeft ‘dwars’ te maken met tegendraads? Deels, maar alleen als je accepteert dat louter tegendraads niet tot een weefsel maar onsamenhang leidt. Voor samenhang heb je ook als het ware voordraden nodig. Maar met alleen voordraden kom je er evenmin. Zonder al te cryptisch te willen worden: kriskras studeren is studeren dat erop gericht is om actief variatie in je gedachten en ideeën en beelden te creëren. Zit je te veel op dezelfde lijn voort te borduren? Dan wordt het belangrijk andere patronen te openen door nieuwe bronnen te betrekken. Door de variatie te vergroten vervaagt het onderscheid tussen voor- en tegendraads, recht en dwars. Kriskras studeren is het creëren van een betekenisvolle collage en het is relatief eenvoudig: zorg ervoor dat je je steeds in minstens drie bronnen tegelijkertijd verdiept, dat deze verschillen in thema, genre en biografie van de makers, en dat je ze met elkaar in verband probeert te houden.

In Towards A Posthumanist Methodology. A Statement (2012) omschrijft Francesca Ferrando deze studiewijze als methodologie die recht doet aan twee posthumanistische uitgangspunten. Ten eerste is dat anti-essentialisme, dat ervoor zorgt dat we niet uitgaan van tijd- en plaatsloze abstracties, maar de concrete hiernu’s van makers meewegen in ons oordeel over hun producties (perspectivisme). Ten tweede is dat verschil-denken (erfenis van het postmodernisme). Om verschillen te kunnen bemerken, moeten ze er namelijk wel zijn. Daarom moet je dus je bronnenmateriaal verruimd houden. Ik heb het zelf liever over variatie opzoeken, want verschil-denken kan er ook toe leiden dat mensen zich identificeren met waar ze in verschillen en daar een uniciteitsclaim aan ontlenen (wat weer leidt tot atomistisch individualisme en essenties).

Hoe weet je of je bronnenbestand variatie heeft? Ook dat is relatief eenvoudig: kijk naar de andere makers waarnaar verwezen wordt. Stel dat het geschreven werken betreft. Je hebt te maken met zogenaamd hegemoniaal essentialisme als op de referentielijst alleen denkers, kunstenaars en schrijvers staan die onderdeel zijn van hegemoniale tradities (in mijn metafoor: alleen maar voordraads). Rode vlag is bijvoorbeeld een frase als “zoals [antieke Griek] al zei”, zonder [antieke Griek] in zijn [sic!] eigen context te plaatsen en dit te vertalen naar onze omstandigheden (speculatieve oefening: hoe zou de uitspraak van [antieke Griek] vandaag de dag ontvangen worden?). Auteurs decontextualiseren is een gewoonte binnen hegemoniaal essentialisme, of iemand dat nu doet bij aangehaalde bronnen of zichzelf. De suggestie is dat gesproken wordt vanuit een ‘view from nowhere’, maar die bestaat natuurlijk niet, iedereen is altijd ergens.

Ferrando wijst op nog een ander essentialisme en dat is verzetsessentialisme. Auteurs in dit domein komen in opstand tegen hegemoniale denktradities en dat doen ze door hun eigenheid als essentie naar voren te schuiven (alleen maar tegendraads, dus). Voordat intersectionalisme opkwam, waren de identiteitscategorieën nog veelal dualistisch (man-vrouw bijvoorbeeld) en in de jaren 70, toen verzetsessentialisme is opmars kwam, was het idee dat mannen niet konden weten hoe het was om vrouw te zijn. Terechte kritiek op de strijd om gelijke rechten was dat ook vrouw-zijn niet een homogene ervaring was, maar verschilde langs de lijnen van etnische achtergrond en klasse. Nu intersectionalisme, het stapelen van identiteitscategorieën tot unieke constellaties, welig tiert, wordt duidelijk wat de manco’s van verzetsessentialisme zijn. Ten eerste zitten we in atomistisch individualisme opgesloten (ik ben op alle fronten radicaal anders dan de rest) en ten tweede vormen al dan niet geprojecteerde privileges ineens de kern van de discussie en zitten we in een aanspraak- en annuleercultuur. Het leidt tot fragmentatie en desintegratie van gemeenschappen die elkaar cultureel gaan betwisten terwijl ze voor emancipatoire en ecologische vooruitgang beter zouden samenwerken.

Ondanks dit punt van kritiek hebben auteurs in de beweging van verzetsessentialisme een mega-bijdrage geleverd aan het posthumanisme. Om serieus genomen te worden in je kritiek, moet je immers je vijanden kennen en je verdiepen in de ideeën en strategieën van makers in het hegemoniale essentialisme. Alleen zo kun je aannemelijk maken en aantonen dat er meer relevante stemmen zijn dan alleen die van de symbolische witte Westerman. Daardoor is hun bijdrage aan het ontwikkelen van methoden om ‘Mens’ te deconstrueren en de ruimte te openen voor andere menselijke en anders-dan-menselijke stemmen onmisbaar geweest.

Van het kapitalisme wordt wel gezegd dat dit het enige menselijke systeem is dat haar eigen vijanden kan absorberen, dat wil zeggen: identificeren, erkennen, waarderen, imiteren, normaliseren, marketen en commodificeren (ander kuddegdrag). Tyson Yunkaporta, in gesprek met WWF-Australia directeur Dermot O’Gorman is dan ook niet heel erg te porren voor het label ‘rebel’ of ‘dwarse denker’: “It’s interesting”, zegt hij, “that that kind of rebellious, disruptive thinking is now the norm and is now actually causing more problems than offering solutions.” Dus, ben je ervan overtuigd dat je het tegenovergestelde denkt van wat en hoe anderen denken, in plaats van dat je met de gedachten van anderen in dialoog gaat? Dan ben je waarschijnlijk niet goed aan het denken – in elk geval niet kriskras aan het studeren.

Met dit gesprek hoop ik je interesse te wekken voor Yunkaporta (Senior Lecturer Indigenous Knowledges, Deakin University, en auteur van Sand Talk. How indigenous thinking can save the world en van Right story Wrong story), en hem in je kriskras bronnenbestand op te nemen.

 

Wij zijn primaten

Op 1 september is het International Primate Day. Omdat mensen primaten zijn, gaat deze dag ook over ons. Daarom aandacht voor twee onderzoekers die relaties tussen mens en andere primaten leggen. De eerste is Jane Goodall, wereldberoemd geworden door haar baanbrekend onderzoek. De al wat oudere docu Wild Chimpanzees brengt haar werk in beeld. Haar toen revolutionaire methode is inmiddels meer ingeburgerd: gewoon contact maken, mee leren doen door te kijken, ontdekken dat primaten instrumenten maken, persoonlijkheden hebben en kunnen denken - bevindingen die destijds wetenschappelijk verboden waren. In haar korte artikel Learning from the Chimpanzees: A Message Humans Can Understand legt ze uit hoe belangrijk het is dit contact te maken: “Through observations of chimpanzees, people’s attitudes toward nonhuman animals has definitely begun to change. In fact, the winds of change are blowing. There is finally, in our society, a growing concern for the plight of nonhuman animals. This changed attitude, among scientists and nonscientists alike, has unquestionably come about because chimps are so like us.” Een korte karakterschets door Karen Karbo vind je via Jane Goodall – hoe een vrouw ons mensbeeld veranderde.

De tweede is Frans de Waal. Ook hij groeide wetenschappelijk op in een tijd dat van dieren nog gedacht werd dat ze machines waren. Inmiddels weten we, mede dankzij zijn werk en boeken, wel beter. Toch moeten we volgens hem nog een stap verder zetten. In De  mens faalt als dier betoogt hij niet alleen dat dieren veel slimmer zijn dan wij denken, maar ook dat het dom van ons is om te blijven denken dat we een speciale dierensoort zijn - en helemaal slim bezig vindt hij ons ook al niet. Zijn facebook pagina is zeker de moeite van het volgen waard. Zijn lezingen over de vragen of we slim genoeg zijn om te weten hoe slim dieren zijn en wat we omtrent gender kunnen leren van andere primaten zijn nauw verbonden aan zijn boeken.

 

Dekoloniaal in de wereld staan

Posthumanisme gaat ook over een kritische analyse op het selectieve  – en selecterende – perspectief van het humanisme op wie als de ware mens mee telt en wat, als rest van de wereld, aan die ware mens onderworpen is. Val Plumwood zet in Decolonising Relationships with Nature (2002) een aantal denkstrategieën uiteen die met een dergelijke in- en uitsluiting gepaard gaan, wat daarvan de desastreuze gevolgen zijn en wat we daartegen kunnen doen. Daarbij daagt ze ons uit om de Westerse manier van in de wereld zijn te zien als monologisch, namelijk vanuit de eenzijdige logica van de kolonisator, die als enige rationele actor cultiveert wat irrationeel en passief is. Willen we serieus aan de slag om de klimaat- en biodiversiteitscrises te keren, dan moeten we leren om anders te kijken, te denken en te doen, namelijk niet vanuit universalistische, abstracte concepten maar vanuit de historie van levende landschappen.

 

Erkennen van ons dier-zijn

In de podcast How ‘Being Animal’ Could Help Us Be Better Humans gaat Ezra Klein in gesprek met milieufilosoof Melanie Challenger. Haar stelling is dat veel van wat we van waarde vinden haar oorsprong vindt in onze biologische, lichamelijke en onbewuste processen, en overduidelijk dierlijk zijn. De hardnekkige ontkenning dat we dit delen met andere soorten, heeft desastreuze gevolgen voor hen en de planeet. In deze podcast verbindt ze de ontwikkeling van de mens als prooidier tot jager met onze soortelijke zelfopvattingen, die we vervolgens – met gevaar voor eigen leven – projecteren op kunstmatige intelligentie. Ze zet ook een aantal alternatieven uiteen. Mooi gesprek over belangrijke onderwerpen.

 

Intelligente insecten

Charles Henry Turner (1867-1923) heeft zich als eerste mens verdiept in de insectenwereld vanuit het idee dat dit intelligente en voelende wezens zijn, en geen petieterige machientjes die gedachteloos en louter instinctief en reflexmatig door het leven gaan. Integendeel: zij navigeren door hun omgeving op basis van herkenningspunten die voor hen betekenisvol zijn. De huidige, alarmerende snelheid waarmee insectenpopulaties afnemen krijgt daarmee volgens mij een nieuwe dimensie: niet alleen bestaan er geen voedselketens zonder insecten, zonder hen wordt de wereld steeds dommer en gevoellozer, betekenislozer. Is onze bijdrage aan hun ondergang moreel te verantwoorden? Hebben zij niet het recht hier ook te zijn?

Tussen zijn wetenschappelijke bedrijven door, was Turner een leider in de Civil Rights beweging van Saint Louis: “Prejudice is older than this age. A comparative study of animal psychology teaches that all animals are prejudiced against animals unlike themselves, and the more unlike they are the greater the prejudice… Among men, however, dissimilarity of minds is a more potent factor in causing prejudice than unlikeness in physiognomy.” Deze vooroordelen heeft hij ook zelf ervaren; ondanks een doctoraat en diverse wetenschappelijke publicaties, vond hij nergens een aanstelling aan een universiteit.

 

De zingende Aarde

In de Emergence podcast When the Earth Started to Sing vertelt David H. Gaskell hoe geluid voorafgaat aan de Aarde, en zelfs aan atomen. Lage- en hogedrukgolven hebben het universum uit plasma geordend in planeten en sterren. Trillingen en golven creëren, versnellen, verbinden en provoceren. Het geluid van de vroege Aarde was van lucht, stenen en water. Toen leven ontstond, vond geluid een nieuwe partner; bacteriën geven lichte trillingen af en reageren op elkaars vibraties. Pas veel later heeft dit trillende, golvende en vibrerende bestaan zich geëvolueerd tot communicatie als het uitwisselen van betekenisvolle geluidstekens. Dat was het moment dat de Aarde begon te zingen, en wel met de vleugels van insecten.

 

Verwantschappen is een werkwoord

Robin Wall Kimmerer, John Hausdoerffer en Gavin Van Horn hebben de serie Kinship: Belonging in a World of Relations (Center for Humans and Nature Press, 2021) geredigeerd. Kinship is a verb is het verslag van een gesprek dat ze hadden over kinship als werkwoord, wat ik zou vertalen als ‘verwantschappen’. Verwantschappen begint met erkennen dat je ‘ergens eens’ leeft, en dat je dat doet met andere wezens die je niet alleen iets geven, maar je ook iets kunnen vragen. Onze zelfstandig naamwoorden maken van niet-mensen dingen (objectificatie), maar je kunt je taal veranderen, waardoor niet-mensen verschijnen als wezens met eigen intenties, verlangens en behoeftes (subjectificatie). Hoe leer je naar hen luisteren? Stel je voor dat je huid het vel van een trommel is: “You’re not ‘out there’ observing the world through a myopic lens, from your own perspective. The world is actually playing you. If you can, tune in and be receptive to that—which is listening, receptivity, reciprocity.”

Mooi gesprek, waar voorgaand slechts een summiere samenvatting van is die je hopelijk aanspoort tot verder lezen.

Kinship is a verb is gepubliceerd in het tijdschrift Orion Magazine. Dit tijdschrift heeft ook een interessante katern over onderwijs.

 

Geitmens

Thomas Thwaites wilde weten hoe het is om een geit te zijn. Daarom ontwierp hij een exoskelet voor zichzelf waarmee hij als geit te midden van geiten kon leven, verdiepte hij zich in de psyche van het dier en leerde diens menu. In Goat Man. A holiday from being human vertelt hij over zijn belevenissen. De Groene Amsterdammer wijdde er in 2016 het artikel Vooruit met de geit aan.

 

Kaarten maken van het leven

In de Tough Girl Podcast To rewild the western mind (2020) vertelt ontdekkingsreiziger, bioloog en schrijver Arita Baaijens aan Sarah Williams over haar reizen en de variatie in manieren waarop mensen die ze tegenkwam betekenis geven aan hun wereld, hun ideeën over de plaats waar ze zijn en wat het leven daar is. Ze heeft op basis van die ervaring een methode ontwikkeld om het lokale meer-dan-menselijke leven in kaart te brengen: deep mapping. Met deep mapping gebruik je al je zintuigen: wat zeggen de vogels, de vleermuizen, wat kun je waar beter niet zeggen om de vulkaan niet onrustig te maken?

De uitdaging is niet zo maar naar gevaarlijke plekken te gaan (wat Arita ook doet), maar vooral ook in het landschap van de geest te durven dwalen. Er zijn meer manieren om iets te weten, ook over en door dingen die misschien niet bestaan. We geloven wel vaker in zulke dingen, zoals geld en economie. Door ons geloof daarin ontstaat er iets in de werkelijkheid waarover je kennis kunt ontwikkelen. Dus ook als je - zoals zij - niet in natuurgeesten gelooft, kan iemand anders, doordat die dat wel doet, iets laten ontstaan wat je informatie over het leven geeft.

Ook woorden spelen een rol in deep mapping. Oude woorden die verdwenen zijn, horen bij het geheugen van het landschap, maar ook bij de toekomst ervan. Het Marokkaanse woord voor “verzeëen”, de zee worden, opent bijvoorbeeld een andere manier van naar de zee kijken, die ervaren.

In haar boek Paradijs in de polder. Ontdek wat landschap je vertelt helpt ze je met diverse oefeningen om zelf met deep mapping diepere kennis over plaatsen te ontwikkelen.

 

Vage grenzen

In de video Animal ontology and philosophical ethology - after Roberto Marchesini staat het posthumanistisch perspectief van Roberto Marchesini centraal. Marchesini daagt ons uit anders over intelligentie, kennis en leren te denken. Anders, want ons huidige denken berust op twee misvattingen over de mens en deze vertroebelen al millennia ons perspectief op onszelf en de wereld. De eerste misvatting is dat wij mensen, in vergelijking met andere dieren, slechts half-affe wezens zijn. Onze intelligentie redt ons echter, want daardoor vullen we onze gebreken aan met slimme technologie. Dit is een misvatting, want wij zijn niet half-af, we zijn juist wezens met een overvloed aan talenten.

De tweede misvatting is de mythe van menselijke zuiverheid. Die gaat ervan uit dat er een menselijke essentie is, die onafhankelijk van omgeving altijd geldt. Die tijd- en ruimteloze essentie is er volgens Marchesini niet. Met onze talenten hebben we ons namelijk juist diep verankerd in de wereld, wat we “cultuur” noemen. Cultuur is geen compensatie voor fysieke gebreken; het is een manifestatie van onze natuurlijke talenten om ons in onze omgeving te begeven, ons er te redden en ermee verweven te zijn. Door die verwevenheid is het onmogelijk te zeggen waar “het menselijke” eindigt en “het anders dan menselijke” begint. De scherpe grens tussen mens en omgeving is er dus niet, of althans: die is er alleen als we hem zelf zo denken. In mijn eigen denken heb ik het zelf daarom liever over “overloopgebieden”, grensgebieden waarvan je niet precies weet waar ze beginnen en eindigen, maar als je erdoorheen bent, bevind je je toch merkbaar ergens anders dan waar je vertrok.

Deze video gaat in op de gevolgen van het weer wegdenken van deze grens en de epistemologische revolutie van verwevenheid.

 

Biofilia: emoties in de natuur

Biophilia as evolutionary adaptation: An onto- and phylogenetic framework for biophilic design van Barbiero en Berto (2021) gaat over hoe mensen zich emotioneel verhouden tot de natuur. Volgens bijvoorbeeld psycholoog Fromm en bioloog Wilson is het vermogen om emoties voor de natuur te voelen aangeboren. Ze noemden dit allebei, maar onafhankelijk van elkaar, “biofilia”. Of en hoe biofilia zich ontwikkelt, is echter ook een kwestie van cultuur.

Volgens Fromm zijn de aanwezigheid van veiligheid, rechtvaardigheid en vrijheid mede bepalend voor het ontwikkelen van een positieve biofilia, ofwel liefde voor al het levende in de natuur. Zijn die drie aspecten afwezig of slecht vormgegeven, dan ontstaat de kans op ontwikkeling van het tegenovergestelde, necrofilia. Necrofilia is een voorkeur voor alles wat niet leeft: dat wat rot en machinaal is.

Wilson definieerde biofilia als ons vermogen om gefascineerd te raken door de natuur en ons ermee te willen verbinden. Daarbij liet hij in het midden of de natuur positieve of negatieve emoties oproept. Biofobie, angst voor natuur, kan bijvoorbeeld ook ontstaan, en die heeft waarschijnlijk ook evolutionaire waarde (gehad).

Vanuit hun bespreking van biofilia volgens Fromm en Wilson bouwen Barbiero en Berto een raamwerk op voor soorten landschappen en de menselijke emotionele reacties die ze oproepen. Daarmee doen ze ook aanbevelingen voor zogenaamd biofilisch ontwerp van ruimtes.

 

Diplomatieke verhoudingen

In Nouvelles alliances avec la terre. Une cohabitation diplomatique avec le vivant geeft Morizot het belang aan van weten waar je bent. Preciezer: op welk stukje van deze planeet, met welke biotopische gemeenschappen? De cartografie van dit leefgebied wordt vandaag de dag gedomineerd door twee filosofieën, verhalen waarvan we volgens Morizot kunnen betwijfelen of ze wel kloppen.

Het eerste verhaal is dat van de fundamentele splitsing tussen de mens als eindgebruiker en de rest als reservoir aan middelen. Het Antropoceen laat echter zien dat die scheiding fictief is, want de activiteiten van de mens hebben wel degelijk effect op de rest van de natuur.

Het tweede verhaal is een specifieke combinatie van het eerste verhaal en haar weerlegging. Dit gaat over de positieve uitkomsten van het Antropoceen: we worden weer deel van de natuur, doordat we met techniek erin versmelten en van onszelf en de rest techno-biologische hybriden maken.

De dominante verhaalalternatieven zijn dus de essentiële scheiding tussen mens en de rest enerzijds, en de homogeen-wordende hybriden anderzijds. Deze verhalen lijken elkaar uit te sluiten: het eerste maakt een radicaal onderscheid, het tweede heft het onderscheid op. Toch hebben beide verhalen iets gemeen. Ze gaan er namelijk allebei van uit dat wij mensen, als personages daarin, weigeren ons te verhouden tot reële levensvormen die anders dan de onze zijn. In het ene verhaal verdingelijken we ze, in het andere absorberen we ze.

Morizot stelt daarom een derde alternatief voor: een verhaal dat gaat over diplomatiek samenleven. Hierin gaat het niet over een dualistische confrontatie tussen mens en natuur, en ook niet over een fusie tot postnatuurlijke cyborgs. Het gaat juist over het samen leven tussen mensen en niet-mensen (bijen, wolven, ...), dus over levende wezens die op specifieke plekken met ons leven, maar hun eigen leven leiden.

Morizot heeft diverse boeken geschreven, waaronder het recent in vertaling verschenen Het leven laten opvlammen.

 

BRONNEN OVER POSTHUMANISME IN ONDERWIJS

Primaten in de klas

Wat Jane Goodall en Frans de Waal laten zien, is dat kennis over de natuur hand in hand gaat met het dubbele verlangen om die kennis te delen én die natuur te beschermen. Dit dubbele verlangen zit ook verpakt in het begrip biofilia. Er verschijnen steeds meer boeken over de intelligentie en de gevoelswereld van primaten en - meer in het algemeen - de natuur. Het ligt voor de hand om dit te integreren in het onderwijs zodat meer mensen zich willen gaan inzetten tegen de biodiversiteitscrisis. Toch draagt het onderwijs nu bij aan het tegenovergestelde: “extinction of experience” gaat over het verlies van direct contact met de natuur door de manier waarop we ons onderwijs organiseren: binnen, via schermen, en met nadruk op academische vaardigheden. In Both direct and vicarious experiences of nature affect children’s willingness to conserve biodiversity (2016) laten Masashi Soga, Kevin Gaston, Yuichi Yamaura, Kiyo Kurisu en Keizuke Hanaki zien dat basisschoolleerlingen uit Tokyo positieve gevoelens ten aanzien van de natuur ontwikkelen door niet alleen directe ervaringen in de natuur, maar ook indirecte ervaringen zoals lezen over de natuur en natuurbeelden zien, en daarover praten. Met name die indirecte ervaringen zijn voor kinderen uit verstedelijkte gebieden vaker aan de orde dan directe ervaringen. Beide soorten ervaringen leiden niet alleen tot positieve gevoelens over de natuur, maar ook tot bereidheid de natuur beter te beschermen.

Dat die indirecte ervaringen ook al dit effect hebben, stemt optimistisch. Waarom niet ook leren rekenen aan de hand van vogels in plaats van alleen vliegtuigen? Waarom niet ook leren lezen en schrijven over de natuur in de stad in plaats van alleen het stedelijk verkeer? En natuurlijk ook gewoon de biosfeer als thema in wereldoriëntatie. Daar kun je zelfs op heel jonge leeftijd wetenschappelijke literatuur bij gebruiken. Frontiers for young minds biedt wetenschappelijke artikelen aan die gereviewed zijn door, jawel, jonge mensen van tussen de 8 en 15 jaar. Onder biodiversiteit vind je tientallen artikelen en in zogenaamde collecties zijn artikelen gebundeld in themanummers over bijvoorbeeld de oceanen, voedselveiligheid en duurzame steden. En dat allemaal goedgekeurd door (zeer) jonge lezers.

 

Het blijft wachten op het onderwijs

David Suzuki is bekend van zijn documentaireserie The Nature of Things en boeken zoals The Sacred Balance (1997). Hij schetst in zijn lezing Education for a Changing Biosphere (2009) een aantal perspectieven op de mensheid en twee implicaties voor onderwijs.

Het eerste perspectief is het biologische: mensen zijn dieren en daardoor deel van de biosfeer. We bestaan uit water, aarde, lucht en vuur en zijn er voor een gezond leven van afhankelijk dat deze elementen schoon zijn. Het tweede perspectief is het economische: we stellen groei voor alles en om dat voor elkaar te krijgen, plunderen we de biosfeer en gebruiken we de elementen waar we afhankelijk van zijn als dumpplaats voor ons afval. Het derde perspectief is het historische: zo was het niet altijd, we waren ons lang bewust van onze afhankelijkheid van de rest van de levende biosfeer, maar door bevolkingsexplosies en verstedelijking zijn we het contact daarmee kwijt geraakt.

En hier dus het onderwijs, waarvoor hij twee rollen ziet. De eerste is de biosfeer en voedselketens weer terug in het curriculum brengen als centrale concepten waaromheen de rest georganiseerd wordt. De tweede is het vermogen helpen ontwikkelen om in de overdaad aan beschikbare informatie die kennis te leren gebruiken die ons helpt om met wijsheid te handelen.

Zijn analyse uit 2009 blijkt accuraat en veel hedendaagse auteurs borduren voort op ideeën als degrowth en interconnectiviteit. Intussen zijn we wel 14 jaar verder en lijkt onderwijs nog steeds vooral gericht op het produceren van economische eenheden: mensen die actief worden op een (arbeids)markt, die bestaat bij de gratie van het produceren van de spullen die ze daardoor kunnen aanschaffen.

 

Niet leren om ‘mens’ te worden

In Posthumanism and the ends of education (2018) schets Herbrechter in vijf pagina’s de innerlijke tegenstrijdigheden van humanistische tradities en de reactie van posthumanisten hierop: “The idea of a critical and ‘deconstructive’ posthumanism is to maybe not so much overcome humanism, but actually to break it up, for something else to be able to take place, in order to, eventually, get out of humanism – conscious, however, that this is not an easy thing to do […]; you have to work with the cracks and the contradictions that are within this discourse, and try and break these open for something else, something entirely different to start happening, namely a completely new understanding of what it means to be human not based on the traditional exclusions.”

De zoektocht naar de ware aard van de menselijke natuur is een doodlopende weg gebleken. De posthumanistische uitdaging in het onderwijs is daardoor om mensen te helpen een zelfbeeld te ontwikkelen dat niet uitgaat van menselijke uitzonderlijkheid, en dat terwijl de meeste curricula uitzonderlijk mens-gecentreerd zijn: “You’d have to rethink the whole process of hominization that education is supposed to guide, refine and perpetuate. That involves really everything; in fact, it resembles a very ambitious programme of “unlearning to be human”, in the first place.” We moeten, met andere woorden, onze hele socialisatie opnieuw overdenken en organiseren om daarin een plek te geven aan alles wat het humanisme heeft buitengesloten. Onderwijs als mens-maak-technologie moet dus vanaf de bodem opnieuw uitgedacht worden. Aangezien dit meestal door ons volwassen wordt gedaan en zij door deze technologie al ‘mens’ gemaakt zijn, moeten wij eerst het humanistische mensbeeld afleren. Geen kleine klus, maar er zit niks anders op, denk ik.

 

Leren leven met insecten 

In Insect and human flourishing in early childhood education: learning and crawling together (2018) bespreken Boileau en Russell diverse pedagogische praktijken rond insect-mensinteracties. Hoewel insecten als bestuivers, decomposteerders, jacht- en prooidieren van levensbelang zijn voor gezonde ecologieën en daarmee voor het voortbestaan van het leven, hebben ze vooral ook hun eigen waarde. Daarom vinden Boileau en Russell het belangrijk dat kinderen respect voor insecten ontwikkelen en het verlangen om ze te beschermen; of, als het om gevaarlijke en/of minder elegante insecten gaat, tenminste geen afschuw of vernietigingsdrang, of desinteresse—iets wat we bij veel volwassenen zien.

In veel biologielessen wordt gewerkt met dode, op een kaart geprikte of ontleedde insecten. Zo leer je kinderen echter dat het niet erg is een insect te doden, dat het louter ons studiemateriaal is. Levende insecten in de klas houden is niet altijd een goed alternatief, omdat insecten zich snel voortplanten en er een plaag kan ontstaan. Bovendien: heeft een insect wel zin om in een klaslokaal te leven? Met andere woorden: wiens behoefte wordt hier eigenlijk mee bevredigd?

Beter is om met kinderen in hun eigen buitenomgeving, dat is: de wereld die zij delen met insecten, op zoek te gaan naar insecten en de vondsten te bespreken; maar ook hier zitten haken en ogen aan omdat een ecologie complexer in elkaar zit dan alleen dit specifieke, uit de omgeving gelichte insect.

Hoe dan wel? Allereerst moet een docent natuurlijk zijn of haar eigen schrik- en afschuwreacties op insecten zien te beheersen. Pas dan kunnen ze met hun voorbeeldgedrag rustige reacties op het contact met insecten modelleren. Vaak nemen kinderen dit over en dan kunnen ze ook hun eigen nieuwsgierigheid haar beloop laten gaan.

Veel meer pedagogische tips heeft dit artikel niet te bieden. Des te groter de oproep aan docenten om hun eigen experimenten te ontwikkelen en te delen. Gezien de insectencrisis is dit van het grootste belang.

 

OECD en UNESCO zijn nog niet posthumanistisch genoeg

In Education for the future: applying concepts from the new materialist discourse to UNESCO and OECD publications (2023) analyseren Duoblienė, Kaire en Vaitekaitis academische bronnen en publicaties van OECD en UNESCO die gaan over toekomstgericht onderwijs in het Antropoceen. Hoe wordt hedendaagse onderwijsfilosofie (posthumanisme, nieuw matrialisme) vertaald in invloedrijke beleidsteksten?

De auteurs starten met een bespreking van actuele theorieën over human agency (ik vind agency lastig te vertalen dus laat het zo staan), die de humanistische scheiding tussen natuur en cultuur (inclusief technologie) opheffen en het hebben over meer-dan-menselijke relationele netwerken. Menselijk handelen daarin zou veel meer ingegeven moeten zijn met verantwoordelijkheidsgevoelens en ethiek jegens de niet-menselijke wereld. Hieruit volgt ook de vraag: hoe zit het eigenlijk met child agency? Zijn kinderen al verantwoordelijk (te stellen), hebben zij een vergelijkbare stem als volwassenen? Of vormen zij een eigen categorie, waardoor ze wellicht in de ‘meer-dan’ relaties thuishoren? Hoe dan ook, diverse wetenschappers stellen vast dat antropocentrische verlangens nog veel te dominant zijn in onderwijsbeleid en -praktijk. En dat terwijl kinderen, zeker in en door klimaatverandering, de emotionele behoefte voelen zich te verbinden aan de dynamische en onvoorspelbare dynamiek van hun meer-dan-menselijke wereld.

Na dit theoretisch perspectief volgt de analyse van diverse publicaties van de OECD en UNESCO. Ze concluderen: “all the OECD’s future scenarios and new future-oriented scenarios are hardwired with a human-centric utilitarian purpose of education—the well-being of human individuals and of humanity. Learning practices in one form or another, be it in schools without borders or in corporate-owned educational institutions, will also be organized by adult agents subordinate to the labor market and fulfilling the role of supply chain elements.” Met andere woorden, de OECD ziet onderwijs als ten dienste van de mensheid en dan met name de arbeidsmarkt. Hierdoor zou je het een verlengstuk van het kapitalisme kunnen noemen. Misschien niet gek als je bedenkt dat de OECD een mondiaal beleidsplatform is dat het economisch en sociaal welzijn van mensen wil bevorderen. Het probleem hier is volgens mij dat de OECD zo’n invloedrijk platform is.

Hun conclusie over UNESO is genuanceerder: “The diagnosis of past and present problems of education identified in the UNESCO report does portray agency as anthropocentric, hierarchical, and non-inclusive of more-than-human or non-human agents. However, the reconceptualization of philosophies and principles needed to guide future education does take a more progressive look at what it means to teach and learn for surviving in a damaged planet. Agentic human and more-than-human relationships that are introduced by the newest UNESCO initiative are based on the pluralistic epistemologies of indigenous knowledge systems questioning the narratives of almighty humans, while instrumentalizing nature is addressed through unlearning human exceptionalism. In line with the posthumanist and new materialist thought, the UNESCO report also urges us to rethink human agency and see it as it is, always intra-connected with complex multiple more-than-human entities.” Dat is een mooi begin, maar het probleem hier is dat het rapport paradigmatisch inconsistent is en nog steeds het primaat bij de privileges van de mens legt.

Eindoordeel: hoewel OECD en UNESCO hedendaagse theorieën proberen te vertalen in wat dit voor onderwijs betekent, doen ze dat eenzijdig: ze doordenken deze theorieën niet op hun volledige consequenties en blijven daardoor in een humanistisch spoor. Hierdoor geven ze het onderwijsveld ‘wat ideetjes’, maar weinig concrete handvatten. Wie in dit veld meer wil, zal verder moeten kijken dan de neus van OECD en UNESCO lang is.

 

Plaatsgebonden en kritisch

In The best of both worlds: A critical pedagogy of place schrijft David Gruenewald dat de huidige aannames achter de vormgeving van ons onderwijs niet deugen. De belangrijkste aanname is dat onderwijs een individuele en internationale competitie in de mondiale economie moet ondersteunen, omdat de competitie tussen winnaars en verliezers het beste het algemene belang dient. Dit leidt echter alleen maar tot een meetcultuur met standaardisering (want hoe meet je anders?) en onthechting van het specifieke (want hoe standaardiseer je anders?).

De titel van Gruenewalds artikel verwijst naar twee pedagogische benaderingen die elkaar uitstekend aanvullen. De eerste is een plaatsgebonden pedagogiek. Deze wordt vaak in verband gebracht met ecologisch onderwijs en milieu- en natuureducatie. Hierdoor heeft het een zweem van het platteland of de wilde natuur en lijkt het in contrast te staan met kritische pedagogiek. Deze laatste richt zich vooral op het stedelijke en het sociale. Beide pedagogische benaderingen lijken zich daardoor op twee volstrekt verschillende doelen en domeinen te richten. Kritische pedagogiek negeert de ecologische inbedding van de mens en plaatsgebonden pedagogiek is weinig kritisch over de verbinding van lokale aan mondiale vraagstukken.

Volgens Gruenewald is dit echter een valse dichotomie Daarom stelt hij een dubbele agenda voor:  “I will generalize that critical pedagogy and place-based education each make fundamental contributions to a critical pedagogy of place: specifically, while critical pedagogy offers an agenda of cultural decolonization, place-based education leads the way toward ecological ‘reinhabitation’.”

 

Los van menselijke gedachten

In Toward a posthuman education (2014) stellen Snaza en collega’s dat het eigenlijk wel vreemd is dat we het, als we het over onderwijs hebben, alleen over mensen en wat belangrijk voor mensen is hebben. Immers, een school is zo veel meer dan een verzameling mensen en wordt ‘bevolkt’ door talloze spullen en levende wezens, die op hun beurt alles en iedereen in de school in relatie brengen met de wereld daarbuiten. De auteurs gaan daarom in op het belang van juist die wereld en het belang om die dan ook centraal te stellen in het curriculum. Daarbij is hun doel niet om posthumanisme als nieuw discourse te presenteren, “but rather we are forwarding posthumanism as a way of recognizing that a wide variety of seemingly disparate critical approaches (feminism, anticolonial and antiracist thought, technology studies, ecology, etc.) have a common ground in directly challenging the ways humanism has restricted politics and education.”

Ze beginnen hun essay met een historische schets van de verwevenheid van humanisme, politiek en onderwijs. Humanisme heeft in navolging van Aristoteles politiek beperkt tot de mens en onderwijs tot wat het betekent om mens te zijn. Dit zijn geen losse concepten: als onderwijs leidt tot ‘de ware mens’ en politiek het privilege is van ‘ware mensen’, dan is duidelijk dat voor wie onderwijs niet toegankelijk of succesvol is, ook de politieke stem er niet is. En andersom: wie politiek gezien niet meetelt, heeft ook geen onderwijs nodig. Kortom, wie wel en niet tot de mensheid wordt gerekend, is een historisch, socio-politiek construct en geen biologische essentie.

Die humanistische betekenis van ‘mens-zijn’ wordt herzien door posthumanisten, die aantonen dat grenzen met dingen en dieren fabricaties en in werkelijkheid niet zo scherp te trekken zijn. We leven – altijd al – in mens-techniekcombinaties met dingen (wat ik ‘transhumanisme’ noem) of met routines (culturele opvoedingspatronen waarin we wereldbeelden doorgeven). En zo ook kun je humanisme zien als een techniek met een specifieke vorm: onderwijs als temmingstechnologie waarin we onze dierlijkheid afleren.

Posthumanisme gaat uit van de relatie tussen mensen, dieren en dingen (de cybernetische driehoek), maar veel posthumanisten blijven dicht bij de vraag wat dingen en dieren zijn in relatie tot mensen, waarmee ze (per ongeluk) de mens nog steeds een unieke positie toekennen (want ‘dingen’ en ‘dieren’ zijn erg grote categorieën met een enorme variatie aan soorten; ‘mens’ is als enige soort de hele categorie). Is het posthumanisme dus wel posthumaan genoeg? Bestaat er een wereld los van menselijke gedachten? In de rest van het essay werken Snaza en collega’s het antwoord op die vraag uit en staan ze stil bij wat dit betekent voor politiek en onderwijs.

 

De plaats als bron van het curriculum

In Curriculum making as the enactment of dwelling in places stellen Ross en Mannion (2012) een nieuwe manier van curriculum maken voor. Daarbij baseren ze zich op het werk van antropoloog Tim Ingold en diens concept van dwelling of vertoeven. Volgens Ingold wordt de basis van hoe we in de wereld leven niet gevormd door de mentale constructies en representaties die we van de wereld hebben. Integendeel, de basis is hoe we relationeel in een concreet hiernu ingeweven zijn en als zodanig mee groeien met en in dat groter geheel. Wat van betekenis is, is wat in dat hiernu van betekenis is. Betekenis emergeert dus uit waar en wanneer je bent. Je bent immers altijd ergens én op een moment. Met andere woorden, leven kent een onlosmakelijke in-heid. Daarmee verschuift volgens mij het accent van evidence-based werken (dit werkte dan en daar) naar de ecologische validiteit van onderwijs (dit werkt hier en nu).

In hun artikel verbinden Ross en Mannion emergente curricula als geleefde, belichaamde ervaringen in plaatsen rond twee aan Ingold ontleende inzichten: “The first is that curriculum making (and indeed all being) is necessarily a process of living in and through the world, without recourse to mindful representation of it, so traditional or textual understandings of curriculum are rendered potentially incoherent. The second is that learning is a process of ‘attunement’ to the meanings that inhere in the relationships that make up the world, so there is significance in the diversity of places, materials and persons involved in curriculum making.”

Mooie voorbeelden van wat Ross en Mannion in hun artikel bespreken kun je beluisteren in de podcast De Ecologische Wending met Anke Jongejan en Thieu Besselink.

 

Ecologische intelligentie

In A pedagogy of interconnectedness for encountering climate change as a wicked sustainability problem betogen Lehtonen, Salonen, Cantell en Riuttanen (2018) dat het huidige onderwijs te veel blijft hangen in analyse en het idee van een wereld buiten ons. Klimaatverandering en verlies aan biodiversiteit vragen echter ecologische intelligentie, een holistisch besef van interconnectiviteit en systeemdenken. In hun artikel beschrijven ze de criteria van een pedagogiek daarvoor en geven ze een voorbeeld.

 

De wereld centraal

In Putting the world in the centre: A different future for Scotland’s education schetst Biesta de contouren van onderwijs waarin de wereld centraal staat. Kinderen en jongeren moeten niet alleen kennismaken met de elementen van de wereld waarin ze leven, maar vooral ook leren zich in die wereld te verhouden tot het gegeven dat niet alles wat ze willen ook kan. Biesta noemt zichzelf trouwens kritisch humanist. In mijn hoofdstuk Posthumanisme in onderwijsonderzoek lees je mijn kritiek daarop.

 

EIGEN BRONNEN

Mijn eigen bijdragen zijn een podcast met Jelle Ris en Rob van der Poel van NIVOZ, het essay Wat is posthumanisme? en het hoofdstuk Posthumanisme in onderwijsonderzoek.

 

Categorie: