Voorafgaand aan de masterclasses van NSO-CNA schrijf ik steeds een preflectie: een voorbespiegelend stukje over het thema van de betreffende masterclass. Dit is mijn preflectie bij de masterclass Prestatiesamenleving.
Snel breien voor de wol op is
“Wat ben je snel aan het breien zeg!” “Ja, ik wil de trui afhebben voordat de wol op is.”
Het duurde een paar jaar voordat ik in de gaten had dat ik in dit breipatroon zat. Ik werkte hard, besteedde vele uren die ik in rekening kon brengen en bouwde zo reserves op die ik kon benutten om eens wat rustiger aan te doen, even uit te puffen en blijmoedig weer aan de slag te gaan om nieuwe reserves op te bouwen voor als ik weer eens de behoefte had om rustig aan te doen. Van buitenaf bekeken valt de krankzinnigheid van deze logica misschien sneller op dan wanneer je erin zit, maar bij mij duurde het dus even voordat het kwartje viel: ik jaag mijn wol (energie) erdoorheen om een trui af te hebben (er warmpjes bij te zitten) voor geval mijn wol (energie) op is, maar vergeet dat mijn breisnelheid evenredig samenhangt met het bereiken van dat punt. Hoe sneller ik werk, des te eerder het op is. Toen ik de vreemdheid van dit alles besefte, besloot ik ermee op te houden.
Free drinks tomorrow
Mijn snelle breien is geen individueel patroon. Er is al veel geschreven over de prestatiesamenleving. Het meeste daarvan op waarschuwende toon. Waar in de publieke ruimte een vanzelfsprekende bewondering, zo niet verering, voor met name individuele prestaties lijkt te gelden, wijzen diverse auteurs op de mogelijk nadelige gevolgen van prestatiedruk op individuele schouders. Han schrijft in De Vermoeide Samenleving bijvoorbeeld over een verinnerlijkte prestatie-opdracht die we vrijwillig aangaan, maar die leidt tot een-nooit-genoeg omdat er geen stopregel is. Presteren wordt zo een eindeloos proces. Die eindeloosheid wijt Rosa aan de huidige maatschappelijke toestand van dynamische stabiliteit: we moeten steeds meer doen om hetzelfde te bereiken. Telkens als we er lijken te zijn, wijkt de eindstreep weer net buiten bereik. Het is als de slogan “Free drinks tomorrow”, steeds als je je meldt voor je gratis drankje blijkt het toch echt pas mórgen morgen te zijn, en morgen is dat ook weer het geval, tot in het einde der dagen.
Culturele hegemonie
Is die verinnerlijkte prestatie-opdracht waar Han het over heeft eigenlijk wel zo vrijwillig? Tijd om eens het oude begrip ‘culturele hegemonie’ af te stoffen. De Italiaan Gramsci introduceerde dit begrip om ermee duidelijk te maken dat het kapitalisme niet heerst op louter economische en politieke gronden, maar vooral ook doordat haar principes cultureel leidend zijn. En wat cultureel leidend is, voelt neutraal: zo doen we dat hier nu eenmaal. Presteren is gewoon. Het is ons met de paplepel ingegoten. Vanuit de kerk: het is zondig om je door God gegeven talent te verspillen. Vanuit het humanisme: haal het beste uit je zelf. Vanuit de commercie: just do it! Vanuit het werk: een leven lang leren. Nooit een moment rust, altijd maar bezig om te groeien. Ook de spiritualiteit doet mee. Ik ken geen spirituele beweging waarin geen stadia te vinden zijn, met als eindpunt een vorm van zijn die aantrekkelijk edoch maar voor weinigen weggelegd is.
Iedereen een held
Een van die aspecten van onze hedendaagse culturele hegemonie is volgens mij het motto van de held. We worden verwacht te schitteren, uit te steken boven de massa. Daarmee leggen we de wedstrijd als grondpatroon onder onze samenleving. Immers, waar vallen prestaties aan af te meten? Meestal is dat op grond van sociale vergelijking. Je presteert als je gunstig afsteekt tegen de rest. En als er geen sociale competitie is, dan concurreren we wel tegen onszelf: elke dag een beetje beter, mijn ik van vandaag overtreft die van gister. Het humanisme, dat ook ons onderwijs doordringt, stelt dat ontwikkeling en verantwoordelijkheid daarvoor begint en eindigt bij jezelf: je bent de auteur van je eigen leven. Dat legt de bal bij het individu. Ook het neoliberalisme, met haar nadruk op eigen ondernemerschap, doet dat. Al met al hebben we een dominante cultuur van individualistisch presteren. En tegelijkertijd staat het humanisme voor gelijkheid en gelijkwaardigheid, wat weer leidt tot een democratisering van het heldendom: iedereen heeft er recht op, al is het maar in naam. Ergens wringt dit toch allemaal, vooral als het tot hardnekkige verschillen tussen kansen op een fatsoenlijk leven blijkt te blijven leiden, alle goede bedoelingen ten spijt.
Geen ontwerper
Het posthumanisme verlegt het accent van individu naar samenhang. Dat stelt niet alleen de mogelijkheid van de puur individuele prestatie ter discussie, maar opent ook de deur voor sociale complexiteit. Als je uitgaat van sociale complexiteit, dan kun je niet uitgaan van een Grote Ontwerper die onze samenleving aan de tekentafel bedacht heeft en normen voor goed en fout heeft geformuleerd. Deze normen ontstaan in onze onderlinge interacties. De prestatiesamenleving bestaat uit patronen die emergeren uit hoe wij mensen ons leven samen leiden. Dit perspectief is lastig op haar consequenties te doordenken. Toen Esther Ouwehand bijvoorbeeld recent aangaf dat het kamerwerk haar teveel werd, waren er geluiden van waardering, maar hoorde ik journalisten ook stellen dat het kunnen omgaan met die druk ‘gewoon’ bij de functie hoort. De vraag of kamerwerk niet zwaar is, verdwijnt uit zicht. Net zo goed als de vraag of kamerwerk, waarin je het als kleine partij opneemt voor de dieren tegen de in Nederland goed gevestigde bio-industrie, niet loodzwaar is.
Door interconnectiviteit grijpen factoren ineen die we daardoor niet goed in de hand hebben. Ik noemde al sociale vergelijking: we vallen graag in positieve zin op en als samenleving waarderen we dat. En laten we wel wezen: competitie is soms ook gewoon leuk, net als goed presteren. Maar er is nog iets anders, en dat is shifting baseline syndrome. In de ecologie is dit de graduale verschuiving van de geaccepteerde norm voor de toestand van de natuurlijke omgeving. Deze verschuiving ontstaat doordat er te weinig kennis is over het verleden of doordat er te weinig ervaring is met de toestand uit het verleden. Daardoor valt het niet direct op dat in de afgelopen 50 jaar 70% van de soorten is verdwenen. Voor wie nu geboren wordt, is de resterende 30% de basislijn van 100%. Kijken we terug naar Rosa, dan laat zijn dynamische stabiliteit zien dat we de lat voor ‘de goede prestatie’ ongemerkt steeds hoger hebben gelegd. Wie nu geboren wordt, moet wellicht een Nobelprijs winnen om nog op te vallen. Overdreven? De helft van onze bevolking is hoog opgeleid, het sociale klimmen gaat nu via de honours programma’s.
Opting out
Ik schreef hierboven al dat ik, toen ik mezelf op mijn destructieve breipatroon betrapte, besloot ermee te stoppen. Steeds meer mensen stappen uit de ratrace. Volwassenen stoppen met werken en richten zich op andere maatschappelijke bijdragen, of trekken zich helemaal terug uit het maatschappelijke leven. De jeugd socialiseert anders, zo hoor ik de laatste tijd van diverse bestuurders en schoolleiders. Er is meer acting out van emoties, het pestgedrag neemt toe, leerlingen vragen om overgeplaatst te worden naar minder competitieve klassen of vallen uit. In meer algemene termen speculeert Baricco over nieuwe generaties die het wel welletjes vinden met dat ‘je best doen’, omdat ze gezien hebben waar het toe leidt: nationaal fanatisme dat uitmondde in de bloedigste periode in de menselijke geschiedenis ooit, onze twintigste eeuw. En nog steeds is het niet veilig – verre van!
Ook van de massale opting out, het afhaken van de prestatiesamenleving, is geen Grote Ontwerper. Ook dit zijn patronen die emergeren uit hoe we samen ons leven leiden. Door interconnectiviteit versterken ze elkaar als tegenwicht tegen de prestatiesamenleving. Ironisch genoeg lijkt ook hier soms de prestatie tot norm verheven en wordt gestreden om het beste boek over je eigen burn out. Vaak echter leidt het ook tot pogingen om op alternatieve manieren samenleven betekenisvol te maken. Zoals Graeber en Wengrow laten zien in hun historisch overzicht van menselijke samenlevingen, hebben we de creativiteit om al experimenterend vorm te geven aan variaties die beter bij ons passen. We zijn dus nergens op voorhand toe veroordeeld.
Inspiratiebronnen
Mijn inspiratiebronnen voor deze preflectie waren:
- De vermoeide samenleving van Byung-Chul Han.
- Leven in tijden van versnelling. Een pleidooi voor resonantie van Hartmut Rosa.
- De barbaren van Alessandro Baricco.
- The dawn of everything. A new history of humanity van David Graeber en David Wengrow.
- Mijn colleges over Gramsci.
Mijn in de zon uitgestrekte katten, mijn road trips.
Deze preflectie verscheen ook op de website van NSO-CNA Leiderschapsacademie.