In eerdere afleveringen van mijn miniserie over buitendoctoren stond ik stil bij de academische arbeidsmarkt, bij wat de mogelijkheden voor buitendoctoren zijn en bij hoe universiteiten promovendi hierop (beter) zouden kunnen voorbereiden. Met mijn vorige blog heb ik mijn serie even onderbroken voor belangrijk nieuws – namelijk dat de klimaatverslechtering urgent is – en met deze blog herneem ik mijn verhaal door aandacht te schenken aan de werkgeverskant van het buitendoctoren.
In deze miniserie over buitendoctoren – het naar analogie van buitenpromoveren beoefenen van wetenschappelijk onderzoek zonder aanstelling daarvoor bij een universiteit – sta ik stil bij wat universiteiten zoal (moeten) doen om promovendi goed voor te bereiden op een loopbaan buiten hun eigen muren. Opvallend genoeg heet dit dan vaak ook meteen ‘buiten de wetenschap’. In de aftrap van deze miniserie over buitendoctoren heb ik uitgelegd waardoor ik het daarmee oneens ben en in de laatste alinea van deze blog laat ik zien dat deze uitsluiting ook onnodig is.
In de film Room* groeit Jack samen met zijn moeder op in een kamer. Moeder Joy is jaren geleden ontvoerd door Old Nick, die Jack bij haar verwekt heeft. Als Jack vijf wordt, vindt Joy het tijd om samen te ontsnappen. Maar hoe leg je uit aan een kind, dat in één enkele kamer is opgegroeid, wat ‘buiten’ is? Zij weet wat het is, zij kent het nog; maar voor Jack is het concept zo nieuw, dat hij eerst hevige paniek moet overwinnen voordat hij kan geloven dat zoiets überhaupt bestaat: buiten.
Net zoals op enig moment een jaar achter de rug is, is ook op enig moment – en met een vergelijkbaar gevoel voor ceremonie – het promoveren achter de rug en ben je doctor. Ik wil het vanuit het optimisme dat je dit lukt hebben over het leven daarna. Iets minder optimistisch ben ik over de kansen op een vaste aanstelling op een universiteit, dus ik wil het hebben over de mogelijkheden om je brood te verdienen met wetenschappelijk onderzoek buiten de universiteit. Buitendoctoren dus.