Independent scholar, cat addict, tattoo lover

Voorafgaand aan de masterclasses van NSO-CNA schrijf ik steeds een preflectie: een voorbespiegelend stukje over het thema van de betreffende masterclass. Dit is mijn preflectie bij de masterclass Inclusie.

 

Inclusie de standaard

‘Hippopotomonstrosesquippedaliofobie’ is zo’n typisch woord dat bij de leeservaring al verwijst naar wat het is: angst voor of weerzin tegen lange woorden. ‘Xenoglossofobie’ is een ander voorbeeld; het betekent angst voor vreemde talen. Ik noem dit soort woorden ‘zelftestwoorden’: door de leeservaring die je ermee opdoet, weet je of het op jezelf van toepassing is. Voor mij is ‘inclusie’ ook zo’n zelftestwoord: het is alomvattend, zo ervaar je al lezenderwijs. Tenminste, als je denkt in termen van interconnectiviteit, want dan is ‘inclusie’ namelijk een tautologie. Als alles met alles verbonden is, is er immers altijd sprake van in-geslotenheid. Waar geen buiten meer is, hoort alles er gewoon bij. Inclusie is de standaard. Als we desondanks exclusie waarnemen, dan is dat de afwijking die we moeten verklaren.

 

Hiërarchie

Het besef van interconnectiviteit is niet nieuw. De antropoloog Philippe Descola bracht in kaart hoe gemeenschappen denken over de wereld en de samenhang in wat daarin zoal te vinden is. De hoofdindeling volgt de antwoorden op de vraag of innerlijk leven (ziel, psyche, emotie, bewustzijn) en lichamelijke kernmerken (vorm, materie) verschillend zijn of niet. Die antwoorden geven tevens een indicatie over hoe interconnectiviteit cultureel invulling krijgt. In een zogenaamde naturalistische cultuur zijn innerlijk leven van soorten én hun lichamelijke kenmerken onderling radicaal verschillend. Een mens is niet alleen geen kat qua uiterlijk, maar ook niet qua binnenwereld. De soorten hebben hun eigen essenties en daardoor niets met elkaar te maken; er is, met andere woorden, geen interconnectiviteit. Dit denken verwierf dominantie tijdens de Verlichting in Europa en zien we veelal terug in hedendaags westers onderwijs. In een analogische cultuur zijn die onderlinge verschillen net zo radicaal, maar zijn de soorten wel onderling verbonden in een web van afhankelijkheden. We zien dit bijvoorbeeld terug in de scala naturae van Aristoteles en de traditionele Chinese kosmologie. Beide kennen een strikte, hiërarchische ordening en het is daar dat we, net als in naturalistische culturen, exclusie waarnemen in de zin van uitsluiting van privileges.

 

Privilege

Joris Luyendijk maakte deze zomer furore met zijn boek De zeven vinkjes. Daarin zette hij uiteen hoe mensen die aan zeven kenmerken voldoen automatisch op voorsprong staan in hun maatschappelijke leven en te weinig in de gaten hebben dat dit zo is. Hoewel we in Nederland het idee aanhangen dat we een egalitaire samenleving zijn of daar in elk geval naar streven, valt het dus wel mee – of beter: tegen – met de eerlijke verdeling van maatschappelijke bronnen voor een fatsoenlijk leven.

Het probleem van privileges is dat je ze, als je ze hebt, vaak niet herkent voor wat ze zijn, namelijk uitzonderingsrechten (dat is ook de letterlijke vertaling van  het woord). Je voelt jezelf de natuurlijke norm en daarmee de neutrale basislijn; het is de rest die afwijkt, om wat voor reden dan ook. Steeds vaker gaan protesten precies daarover: ze wijzen op het tegenovergestelde. Dat legt de vinger op een zere plek, namelijk de basis van de gemeenschap.

Elke gemeenschap ontstaat, aldus de antropoloog René Girard, door het trekken van een grens tussen de gemeenschap en de niet-gemeenschap. Een uitsluiting dus, en dat is volgens Girard een vorm van geweld. De willekeur van de begrenzing (waarom immers op basis van dit en niet dat criterium?) en het gewelddadige begin van de gemeenschap, vormen het taboe van die gemeenschap. Dat taboe wordt bedekt met argumenten als nationaliteit of huidskleur of gender of whatever. Of het wordt ontkend met verwijzing naar allerlei beleid dat bedoeld is om verschillen op te heffen. In beide gevallen blijft het feit van het oorspronkelijke willekeurige geweld zélf onbespreekbaar. Wie het wel bespreekbaar wil maken, bedreigt de samenhang die is ontstaan uit geweld en loopt daardoor het risico van verstoting. Aldus Girards theorie van de zondebok.

 

De last van de witte man

De onzichtbaarheid van je eigen vinkjes als privileges maakt het lastig om je in te leven in hoe het is om vinkjes te missen. Twee van de zeven vinkjes zijn bijvoorbeeld witheid en man-zijn. De Engelse schrijver Rudyard Kipling, bekend van zijn roman The Jungle Book, schreef in 1899, op het hoogtepunt van het Britse kolonialisme, het gedicht “The white man’s burden”, dat opent met de volgende strofe:

Take up the White man’s burden —

Send forth the best ye breed —

Go bind your sons to exile

To serve your captives’ need;

To wait in heavy harness

On fluttered folk and wild —

Your new-caught, sullen peoples,

Half devil and half child.

Samenvattend is dit een oproep aan de witte man om aan zijn zorgplicht (burden, to serve needs, to wait on) te voldoen ten aanzien van overwonnenen (your captives, fluttered folk and wild), vanuit de rechtvaardiging dat deze vers gevangen volkeren half duivels en half kinderlijk zijn. Precies die laatste twee kenmerken zorgen ervoor dat de overwonnenen niet uit zichzelf zullen inzien dat de Britse overheersing voor hen gunstig is; daartoe moeten ze hun chagrijn (sullen peoples) overboord zetten, desnoods met geweld (in heavy harness).

Dit toppunt van koloniaal paternalisme wordt omgekeerd in de film White man’s burden. John Travolta draagt hierin de last van de witte man in een maatschappelijk systeem waarin de privileges omgekeerd zijn. Witte kijkers identificeren zich gemakkelijk met de witte Travolta. Pas daardoor ervaar je als wit mens hoe het is om in een systeem te leven dat je consequent op achterstand zet, dat rechtvaardig doet maar het niet is, dat niet naar je luistert en je verhaal stelselmatig tegen je gebruikt. En pas dan ga je ervaren hoe willekeurig en gewelddadig de basis van uitsluiting is.

 

Identiteitspolitiek

Een dergelijke omkering is een typische exponent van het postmodernisme. Het postmodernisme is een filosofie waarin verschildenken of differentiedenken centraal staat. Een van haar methoden om macht te ontmaskeren is deconstructie. Deconstructie is een taalspel, waarin je een polariteit (bijvoorbeeld man-vrouw) en het machtsverschil tussen beide polen laat ervaren door het machtsverschil om te draaien. Daarmee maak je het onzichtbare van de zeven vinkjes zichtbaar, in elk geval bij de mensen met die zeven vinkjes. Ineens is hun macht niet meer vanzelfsprekend, maar het product van historische processen. Hoe en waar je geboren bent, is inzet van politiek geworden. Wie altijd ten negatieve gedefinieerd is, eist dat de achterstand gecorrigeerd wordt vanuit eigen gekozen, gelijkwaardigheid gebiedende definities. Veel daarvan is volstrekt begrijpelijk vanuit het streven naar gelijkwaardigheid voor iedereen, maar er is ook een tweeledig probleem.

Ten eerste is dat het idee dat identiteit een statisch begrip is in een dynamische omgeving. Er is een essentie van wit of zwart zijn, man of vrouw, homo of hetero, en het is de dynamische omgeving die de variatie creëert in toegekende rechten (en plichten: die worden na Kipling nog wel eens vergeten). Die essentie is echter moeilijk wetenschappelijk vast te stellen. Zo laat de overzichtsstudie van Angela Saini zien dat er bijvoorbeeld biologisch en evolutionair bekeken helemaal geen rassen zijn. Identiteit baseren op een huidskleur is daarmee kiezen voor een willekeurig criterium. Dat er sociaal en daarmee politiek en economisch verschillen gecreëerd worden, is identiteit van een andere orde en vraagt om een andere analyse en een andere strijd. Het is verstandig om dit onderscheid te maken, anders verzand je in politieke correctheid die door haar eigen taboewoorden de dialoog verlamt.

Ten tweede blijft identiteitspolitiek uitgaan van radicale verschillen. Het gaat immers om polariteiten (of-of), het enige verschil is de omkering ervan. Maar als de polen (man-vrouw et cetera) al willekeurig zijn, schieten we daar dan iets mee op? We blijven zo in de tegenstelling en dus de uitsluiting, zoals de hedendaagse cancel culture laat zien.

 

Geen radicale verschillen

Descola voert ook twee andere wereldbeelden op en hierin is geen sprake van radicale verschillen. In animistische culturen delen wezens hetzelfde innerlijke leven, maar hebben ze andere lichamen. Mijn katten en ik zien er anders uit, maar hun emoties en bewustzijn verschillen niet veel van de mijne. Recent wetenschappelijk onderzoek toont dit ook steeds opnieuw aan. Waar mensen zich mee meenden te onderscheiden van de rest van het leven op aarde – taal, bewustzijn, politiek, spel, liefde, … – blijkt te berusten op, laat ik het maar even ‘naïeve arrogantie’ noemen. Weer zo’n willekeurige en gewelddadige uitsluiting.

In totemistische culturen delen wezens aspecten van innerlijke en lichamelijke levens, afhankelijk van waar ze dit leven voortzetten. Het landschap is een levend geheel met een eigen geheugen, dat steeds opnieuw aangeroepen en herbeleefd kan worden. Ook hier stapelt het wetenschappelijke bewijs zich voor op. Tijd blijkt geen neutraal, lineair proces maar een betekenisvolle ruimte waarin verleden, heden en toekomst elkaar in accenten afwisselen, net waar onze aandacht zich op richt.

Als dit alles moeilijk te bevatten is, dan is dit een signaal voor opgroeien in een andere, naturalistische of analogische cultuur, niet voor het ongelijk van animisme en totemisme. Hier ligt volgens mij dan ook de ware taak van dekolonisatie van onderwijs en onderzoek voor zover die uit blijven gaan van radicale verschillen: we doen er beter aan multiparadigmatisch te leren denken dan in de monocultuur van op hiërarchische verschillen gebaseerde denkpatronen. Het posthumanisme biedt volgens mij een goed alternatief. Dat ontkent geen verschillen, maar vraagt zich af welke verschillen relevant zijn gegeven een concrete situatie. Posthumanisme streeft naar variatie, omdat daaruit de intelligentste oplossingen naar voren komen. James Bridle geeft daar in zijn boek Ways of being prachtige voorbeelden van. En posthumanisme daagt uit om te decentreren, dat wil zeggen de more-than-human-world te achten als samenhangend geheel, zonder de verstrekking van willekeurige privileges. Ware inclusie is dan waar interconnectiviteit alles in gelijkwaardigheid omvat (en-en). Wie daarin toch uitsluit, draagt de bewijslast van het argument. En dat argument is steeds lastiger te geven.

 

Inspiratiebronnen

Mijn inspiratiebronnen voor deze preflectie waren:

  • Beyond nature and culture van Philippe Descola.
  • The scapegoat van René Girard.
  • De zeven vinkjes van Joris Luyendijk.
  • The White man’s burden van Rudyard Kipling.
  • White mans burden van Desmond Nakano.
  • Superior van Angela Saini.
  • Ways of being van James Bridle.
  • Mijn katten (as always) en de wereldwijde beweging die zich inzet voor het behoud aan variatie op onze mooie planeet.

 

Deze preflectie verscheen ook op de website van NSO-CNA Leiderschapsacademie.

Categorie: