Independent scholar, cat addict, tattoo lover

De vraag naar de interne sturing en besturing van onderwijsorganisaties dringt zich op tegen de achtergrond van de huidige onderwijswetgeving, bestuurlijke context en de positie van onderwijs en hun bestuurders. Hierin liggen immers veronderstellingen over de werking van sturing besloten waarvan het de vraag is of en op welke wijze ze bewaarheid worden. In feite stellen we daarmee de vraag naar hoe druk vanuit de institutionele omgeving doorwerkt in interne sturing, sturingsrelaties en uiteindelijk in de ontwikkeling van het onderwijs. De centrale vraag die we in dit onderzoeksproject beantwoordden, was:

Wat is, rekening houdend met de juridische kwetsbaarheid van de bestuurder, de aard van de sturingsrelatie tussen bestuurder en schoolleider in het primair onderwijs, en hoe werkt deze sturingsrelatie door op de ontwikkeling van toekomstgericht onderwijs door leraren?

Het onderzoek ‘Aard en doorwerking van sturingsrelaties: de sleutel tot toekomstgericht onderwijs?’ viel onder de programmaraad beleidsgericht onderzoek van NRO. De twee belangrijkste lessen voor beleidsmakers zijn:

De eerste les is: de basis waarop vandaag de dag onderwijsbeleid wordt gefundeerd, is met haar huidige aanname van verticale sturing te smal en gaat te sterk uit van het idee dat sturing een rationeel lineair proces is. We laten in ons onderzoek zien dat het onderwijsveld daarvoor te complex en heterogeen is. We zien dat meerdere actoren (Raden van Toezicht, bestuurders, schoolleiders en leerkrachten) elk met een eigen logica en vanuit eigen verantwoordelijkheden en taken, zowel opeenvolgend als tegelijkertijd, onderling interacteren. In een dergelijke praktijk zijn oorzaken en gevolgen niet altijd eenvoudig van elkaar te onderscheiden. Daardoor is het concept ‘sturing’ minder eenvoudig en vastomlijnd voor te stellen dan tot nu toe vaak werd aangenomen. Wanneer we onderwijsorganisaties onderling vergelijken, treffen we namelijk vooral variatie. Daaruit concluderen we dat het ontwikkelen van beleid en het bereiken van doelen gebaat is bij het denken in configuraties. Het functioneren van onderwijsorganisaties moet begrepen worden tegen de achtergrond van de wettelijke en praktische scheiding van verantwoordelijkheden. Dit creëert een spanningsveld tussen (1) verticale sturing zoals die in onderwijswet- en regelgeving is belegd en werkzaam wordt verondersteld en (2) de praktische dynamiek in onderwijsorganisaties die ontstaat uit wederzijdse afhankelijkheden in het samenwerken aan de maatschappelijke opdracht die de onderwijsorganisatie heeft. Deze bevinding vraagt om het loslaten van de gedachte dat er slechts één beleidsknop is om aan te draaien en beoogde verandering te bewerkstelligen. Het gaat om de uiteindelijke configuraties in organisaties. Er is niet één effectief ideaalmodel of één panacee.

De tweede les is: Toekomstgericht Onderwijs (TGO) is een inhoudelijk arm procesbegrip geworden. Het gaat daarmee meer over de vorm dan over de inhoud van het onderwijs. Het beeld ontstaat dat het vormgeven van TGO gedaan kan worden langs de lijnen van de lerende organisatie. Daarmee lijkt TGO verworden tot een onderwijsvernieuwing die geïmplementeerd kan of moet worden. Wanneer je aan randvoorwoorden voldoet, zo is het beeld, dan zal TGO een feit zijn. Ons onderzoek laat juist zien dat het denken en spreken over TGO nauwelijks gericht is op de inhoud en de betekenis van de ‘T’ van TGO. Hier wreekt zich een eerder in het onderwijsveld geslopen scheiding tussen vormen enprocessen enerzijds, en inhouden anderzijds. Dit onderscheid is niet zo strak als gesuggereerd werd. Inhoudelijke keuzes hebben implicaties voor de vormgeving van processen. Om TGO betekenisvol te laten zijn, moet het juist ook inhouden krijgen. De keuze waar onderwijs eigenlijk over gaat, is daarmee niet onschuldig.

Nieuwsgierig geworden? Meer info via de website van Radboud Institute for Management.

Download hier de managementsamenvatting.

Categorie: